Geen burgerschap zonder democratie
Gepubliceerd in de Volkskrant op 11 september 2004
Het streven het Europese ideaal nieuw leven in te blazen, lijkt uit te monden in een poging de burger te dwingen tot liefde in een lang geleden gesloten huwelijk. We hebben een gezamenlijke markt, een gezamenlijke grondwet, nu moet alleen de burger nog enthousiast raken.
In het tv-programma Zomergasten liet de ondernemer Morris Tabaksblat deze zomer beelden zien van de politicus Helmut Kohl. ´Europa is meer dan een vrijhandelsproject´, verkondigde Kohl plechtig vanaf een spreekgestoelte. En na afloop sloot Tabaksblat zich daar graag bij aan: Europa is meer dan de markt. Helemaal onverwacht kwam het niet, deze samenspraak tussen zakenman en politicus, want iedereen haast zich tegenwoordig te zeggen dat Europa meer is dan een economische gemeenschap, meer dan een vrije markt, meer dan een uitgebreide handelszone. De vraag is natuurlijk: wat dan?
Nu Nederland voorzitter is van de Europese Unie greep premier Balkenende terecht zijn kans om die vraag uit te zoeken. In zijn opdracht organiseerde het Nexus Instituut een conferentie in Den Haag over de waarden van Europa. Wat bindt Europa? Een open vraag was het helaas niet, want door Nexus in te schakelen had Balkenende de richting van het debat al grotendeels bepaald.
Je kon voorspellen dat er veel aandacht zou zijn voor goed burgerschap en voor het belang van de civil society. En inderdaad draaide de bijeenkomst als vanzelfsprekend uit op een pleidooi voor deugdzaamheid van de Europese burger. Een uitkomst die weliswaar netjes strookt met de tijdgeest, maar waarop toch ook wat valt af te dingen.
Twee jaar geleden schreven Samuel Bowles en Herbert Gintis in The Economic Journal een artikel ´Social capital and community governance´ waarin ze uitlegden hoe de voorkeur voor burgerschap opnieuw in de mode is gekomen. Vanaf de oudheid tot in later tijd, vanaf Aristoteles via Thomas van Aquino tot Edmund Burke, bestond al een traditie die het lot van de gemeenschap liet afhangen van de burgers. Van hun gedrag, hun normen, hun onderlinge vertrouwen en zorg, kortom, van hun sociaal kapitaal.
Maar gaandeweg werd deze traditie ingeruild voor een economisch georienteerd denken dat meer was gericht op fatsoenlijke spelregels voor markt en staat. Deze ontwikkeling draaide in de negentiende en twintigste eeuw uit op een scherpe tegenstelling tussen het marktdenken van rechts en het staatsdenken van links. En toen die alternatieven beide niet bleken te voldoen, schrijven Bowles en Gintis, toen de markt bleek te falen en regeringen niet voldoende geormeerd of betrouwbaar bleken om de markt te corrigeren toen kwam het sociaal kapitaal weer in de mode. Niet op grond van eigen verdiensten, maar bij gebrek aan beter.
Van rechts tot links haalde men het oude ideaal van het burgerschap weer binnen, totdat Hillary Clinton, de toenmalige Amerikaanse First Lady, het definitief populair maakte met de mededeling dat er een dorp voor nodig is om een kind op te voeden. ´It takes a village to raise a child.´ Droog voegen Bowles en Gintis eraan toe: ´De Wereldbank wijdde een website aan het onderwerp.´
De conferentie over Europese waarden stond dus ook al in het teken van dit oude burgerschapsideaal dat ons oproept ons te gedragen als goede nationale en Europese burgers. Een zinvol ideaal. Maar het nadeel is wel dat dit ideaal in de praktijk nogal snel afzakt tot roddelen over de burger. Die is immers met zijn onverschilligheid, zijn gebrekkige betrokkenheid en zijn consumentisme een bedreiging voor het voortbestaan van de Europese Unie.
Zoals premier Balkenende benadrukte in zijn openingsspeech: ´Voor velen heeft de gedachte van Europa als erfgoed en als opdracht geen betekenis meer. Maar zonder idealen zal het fundament van Europese samenwerking afbrokkelen.´ We moeten, zei hij, Europa niet langer zien als een economisch project we moeten terug naar een Europe of man and morals.
Dat mag zo zijn, maar door in de Europese waardendiscussie zo´n buitensporige nadruk te leggen op de deugden van de burger, veeg je een aantal wezenlijke morele kwesties gemakkelijk onder het tapijt. Ten eerste de verhouding tussen burgerschap en markt, of anders gezegd, de vraag naar de waarden van Europa als economisch project. En ten tweede de verhouding tussen burgerschap en staat, dat wil zeggen, de vraag naar de waarde van de Europese democratie.
De organisatoren van de Europese conferentie over waarden claimden trots dat zij de eerste Europese conferentie over waarden hadden georganiseerd. Lichtelijk overdreven, reageerde de jurist Joseph Weiler. Immers, vrijwel alle Europese conferenties gaan over waarden. En daarmee redde hij zowaar de hele bijeenkomst, want een waardendiscussie die wordt geleerd van de praktische discussies verzandt onvermijdelijk in een vrede-op-aarde-en-in-de-mensen-een-welbehagen-ethiek. Terecht merkte een van de sprekers dan ook op dat een geleerde discussie over waarden waarschijnlijk niet onmiddellijk tot wereldvrede zal leiden. Dat moest we er misschien ook maar niet van verwachten.
Zoals Joseph Weiler dus zei, is onze alledaagse praktijk doordrongen van waarden. Niet alleen de religie, niet alleen de cultuur, niet alleen de politiek, maar ook de markt. En daarom, kun je eraan toevoegen, is het onmogelijk de Europese burger te interesseren voor de waarden van Europa als het daarbij niet meteen gaat over de waarden van de economie. De burger is niet alleen een beoefenaar van sociaal-politieke deugden, hij is tegelijk ook consument en producent, hij is werkgever en werknemer en hij is betrokken bij de economische wereldorde.
Daarom moet een waardendiscussie vooral ook gaan over de groeiende macht van de multinationals en de invloed daarvan op het Europese burgerschap. Over liberalisering van de Europese markt voor diensten en de effecten daarvan op de werkgelegenheid. Over genetische modificatie in de landbouw en de gevolgen daarvan voor de welvaart van niet-Europese landen. Geen van die onderwerpen kwam in de Haagse Ridderzaal aan de orde, en geen van die onderwerpen staat voor de toekomstige bijeenkomsten gepland.
Een burgerschapsideaal dat zo rigoreus uit de buurt van de markt wordt gehouden, heeft nog een tweede nadeel. Door die scheiding kunnen we ons namelijk niet meer met goed fatsoen beroepen op de economische motieven voor het Europese burgerschap zelf. De voormalige Franse president Val Giscard d´Estaing sprak dan ook met misprijzen over landen die economische motieven hebben voor toetreding tot de Europese Unie.
Europa is na de Tweede Wereldoorlog netjes van start gegaan als een idee club, zei Giscard d´Estaing, maar de club is uiteindelijk te rijk geworden voor zijn eigen bestwil, zodat ieder land er in de hoop op welvaartsvermeerdering nu bij wil horen. Veel sprekers vielen hem bij in deze analyse en in dit misprijzen. Maar hun misprijzen vloekte een beetje met de reclame die ze op andere momenten tersluiks maakten voor het Europese project.
´We moeten in Europa de kwaliteit van leven verkiezen boven de vermeerdering van onze welvaart´, zeiden veel sprekers krachtig, om er iets zachter aan toe te voegen: ´En dat leidt dan tot de vermeerdering van onze welvaart.´
Vooral de aanwezige politieke leiders probeerden ons tijdens de conferentie ervan te doordringen dat de mens meer is dan een consument. Daarin hadden ze gelijk, maar de mens is tegelijk ook meer dan een burger. Hij is op zijn minst beide tegelijk. De tegenstelling tussen consument en burger ligt in andere delen van de wereld dan ook helemaal niet voor de hand: daar geven slechte economische omstandigheden al gauw aanleiding tot politieke betrokkenheid. En het is dan ook bepaald geen schande als de Europese burger ook op zoek gaat naar economische motieven voor zijn politieke betrokkenheid.
We hebben, al met al, niets aan een misprijzen voor de consument op zondagochtend als we in spirituele stemming zijn. We hebben niets aan een waardendiscussie die de economie negeert. Wat we nodig hebben zijn eigen, verse waarden voor het economische domein. Een ethiek voor tijden van welvaart.
Maar, zoals gezegd, exclusieve nadruk op het burgerschapsideaal leidt niet alleen tot het negeren van de markt, het leidt ook tot verwaarlozing van de waarde van de democratie. Het burgerschapsideaal mocht dan hartstochtelijk worden beleden tijdens de conferentie, sommige genodigde dominante besluitnemers (´dominant decisionmakers´) waren zo dominant dat ze zichzelf niet langer als burger beschouwden. Zoals de filosoof die zich tijdens een discussie liet ontvallen: ´Niet wij, maar de burgers.´ Het was een kleine weeffout in het sociaal tapijt, dat aanleiding gaf tot de gedachte dat er in het vervolg op dit niveau misschien beter kan worden gesproken vanuit, en niet alleen over, de burger.
De president van Letland, Vaire Vike-Freiberga, deed een poging het op te nemen voor de Europese burger, nu hij werd beticht van tekortschietende betrokkenheid bij de Unie. Ze legde nuchter uit dat de Europese burger toch moeilijk opgewonden kan raken over de regulering van de suikerproductie. Of over richtlijnen betreffende de kromming van Europese komkommers. De schaalvergroting van de Europese Unie, zei ze, leidt tot vervreemding en er moet de burger dus iets worden geboden om hem betrokken te maken. Controle. Feedback. Want we kunnen wel spreken over een ´civil society´, maar die wordt pas ´civil´ als ze berust op de vrije keuze van het individu.
Met deze reddingspoging raakte ze aan een onderwerp dat de rest van de dag vreemd genoeg werd genegeerd: het democratisch tekort van Europa. Een aantal jaren geleden leidde dit democratisch tekort nog tot grote maatschappelijke onrust, maar sinds we een ontwerp-grondwet hebben die ons in artikel 46 een participerende democratie belooft, hoor je er weinig meer over. Desalniettemin is er reden tot twijfel.
Artikel 46 belooft wel een open, transparante en regelmatige dialoog tussen de instellingen van de Unie en de Europese bevolking, maar vooralsnog komt daar weinig van terecht. Er is geen Europees vragenuurtje, geen wekelijks gesprek met de voorzitter van de Europese commissie, er is weinig greep op de verkiezing van die voorzitter van de Europese Commissie, en er is, zoals de Israsche historica Fania Oz-Salzberger wanhopig uitriep in Den Haag, niet eens een Europese krant. Ook uit de onbegrijpelijke verwikkelingen rond het groei-en stabiliteitspact moeten de meeste burgers niet de indruk hebben gekregen dat aan de Europese democratie veel valt te participeren. De conferentie heeft echter op geen enkele wijze een aanzet gegeven tot een verbetering in democratische participatie. Dat is daarom zo vreemd, omdat de belangrijkste waarde van Europa toch de waarde van de democratie zou moeten zijn. Je kunt wel een hele conferentie baseren op de gedachte dat er Europese burgers nodig zijn voor een Europese democratie - ´no demos, no democracy´ verkondigden de sprekers eensgezind - maar het kan geen kwaad ook eens het tegenovergestelde te overdenken. No democracy, no demos. Zonder democratische infrastructuur geen kans op Europese betrokkenheid van de burgers en op de vorming van een Europese gemeenschap.
In het verleden zijn het grote gebeurtenissen geweest die hebben geleid tot de vorming van een gemeenschap en de herdefiniering van een volk zoals de Franse revolutie en de Amerikaanse onafhankelijkheid. Het is goed te bedenken dat die gebeurtenissen nooit zijn voortgekomen uit een oproep tot goed burgerschap, maar altijd uit verlangen naar democratische vertegenwoordiging. Het is niet duidelijk waarom we het in Europa niet veel vaker en serieuzer over die democratische vertegenwoordiging zouden hebben.
Intussen leidde de levendige discussie over het oude burgerschapsideaal, dat Balkenende en Nexus zo prominent op tafel hadden gelegd, nog wel tot de roep om nieuwe invullingen van dat ideaal. Toch kon niets de indruk wegnemen dat deze conferentie vooral was georganiseerd om de burger te dwingen tot liefde in een huwelijk dat allang geleden is gesloten. We hebben een gezamenlijke markt, we hebben een gezamenlijke grondwet, nu moet alleen de burger nog enthousiast raken, omdat, zoals Frank Sinatra zong, een huwelijk niet zonder liefde kan. Vraag het de plaatselijke elite maar: ´Ask the local gentry, they all will say it´s elementary.´ En dat is inderdaad precies wat de plaatselijke elite zei.
Leve de intellectuele wanorde en onenigheid binnen de elite, riep de filosoof John Ralson Saul halverwege de middag. Maar het kwam er niet van. De plaatselijke elite had geen opdracht gekregen tot intellectuele wanorde en de kritische burgers, die wel de straat op gaan voor bijeenkomsten over de wereldhandel, stonden niet rammelend aan de poorten van de Ridderzaal. Zo werd het hoogst noodzakelijke debat over economische en democratische waarden dus opnieuw niet gevoerd.
Er zit een gat in Europa en vooralsnog lopen we er met een grote boog omheen.