de casus Februari


Daan Rutten
bespreking van:
Daniël Rovers, De figuur in het tapijt. Op zoek naar zes auteurs


Uit: Tijdschrift voor Nederlandse Taal & Letterkunde
Jaargang 130 (2014)


`Let´s talk about text, baby´. Onder die titel opende Daniël Rovers (1975) vorig jaar op het digitale literaire recensieplatform Reactor (30 oktober 2012) een polemische aanval tegen wat hij de `stratego-neerlandistiek´1 zou noemen. De onvrede van Rovers - zelf ook literair auteur - is dat de neerlandistiek zich meer en meer is gaan afkeren van wat de auteur op het spel zet met de literaire tekst als artistieke waarheid. Met Pierre Bourdieus La distinction uit 1979 in de binnenzak zou een goed deel van de neerlandici zijn gaan concluderen dat de voorheen hoog gewaardeerde esthetische tekst vooral te begrijpen is als een exquis strategisch middel om status te verwerven binnen het culturele veld. Wat overblijft van de literaire auteur is een buikspreker van culturele marktmechanismen in het publieke domein. Tel daar de postmoderne boutade bij op over de `dood van de auteur´ en men ontslaat zichzelf van de plicht om het oor te luisteren te leggen bij wat de tekst wil vertellen in zijn `gebalde, explosieve concreetheid´.

Rovers´ studie De figuur in het tapijt (2012), met verwijzing naar Henry James´ poëticaal te lezen verhaal The Figure in the Carpet, is te begrijpen als een poging om de auteur te herwaarderen als de onvermijdelijke figuur die het literaire oeuvre bespookt. In de studie, aanvankelijk geschreven als proefschrift, bespreekt Rovers zes Nederlandstalige auteurs, die in de jaren 80 en 90 debuteerden en volgens hem onderbelicht dan wel onbegrepen zijn gebleven: Frans Kellendonk, Willem Jan Otten, Tonnus Oosterhoff, Marie Kessels, Marjolijn (thans Maxim) Februari en Marc Kregting. De interpreet hoeft de `Grote Schrijver´ niet opnieuw op een voetstuk te plaatsen, maar, zegt Rovers, het loont om naar hem of haar op zoek te gaan als figuur in de tekst, maar ook daarbuiten. Er bestaat namelijk niet alleen een `auteursfiguur´ in het literaire oeuvre die zich verraadt in herhalingen van `woorden, zinsstructuren, metaforen en plotwendingen´ en die ook volledig uit `stijl´ kan bestaan. Er is ook altijd de `figuurauteur´ die kan worden begrepen als het imago van de auteur, de auteur die verschijnt in de media en het publieke debat. Deze figuurauteur is niet alleen een creatie van de daadwerkelijke persoon van de schrijver; het publiek en het literaire bedrijf schrijven evenzeer kwaliteiten toe aan de figuurauteur. De buitenwacht is dus mede verantwoordelijk voor de beeldvorming rond de auteur. Soms vullen auteursfiguur en figuurauteur elkaar mooi aan, soms spreken beide figuraties van de auteur elkaar tegen. De figuurauteur, die verschijnt in de mediatekst, kan ons ook iets over de auteursfiguur in de literaire tekst leren, in de overeenkomst of juist in het contrast met het beeld dat opdoemt uit het literaire werk.

In zes vlot geschreven essays trekt Rovers het spanningsveld na tussen auteursfiguur en figuurauteur. Het contrast tussen beide categorieën springt natuurlijk het meest in het oog. Bijvoorbeeld bij Kellendonk: Rooms, neoconservatief, homoseksueel en `antisemiet´. Kellendonk (figuurauteur) is in zijn romans en verhalen pas echt de ironische subversieveling (auteursfiguur) die laat zien dat alles, óók het geloof, cirkelt rondom een grote mystieke leegte, waaromheen wij als spinnen verhaaltjes weven. De mens zoekt naar gemeenschap, maar in dezelfde beweging waarmee men zoekt naar een mythische constructie van die gemeenschap, creëert de samenleving zondebokken à la Rost van Tonningen die de wellust van de gemeenschap als het ware moeten incarneren, om zodoende de massa te verschonen van de zonde. Wij allen zijn allereerst kunstenaars die de werkelijkheid voortdurend vormgeven - en dat heeft politieke consequenties.

De toon van De figuur in het tapijt is steeds aanstekelijk, maar dat neemt niet weg dat de essayist ook harde noten kraakt. Oosterhoff is vaak als `postmodern´ gekenschetst in de ogen van publiek en kritiek (figuurauteur) en dus deed men het voorkomen dat hij vooral met postmoderne taalspelen bezig was, maar Rovers maakt aannemelijk dat Oosterhoff als auteursfiguur evengoed een `verhevigde vorm van waarneming´ organiseert die niets gemeen heeft met het zich postmodern vermeien in een bad van taal. Een verhelderend perspectief opent ook Rovers´ lezing van Februari, die eveneens als `postmodern´ bekend kwam te staan. Dat beeld moet gecorrigeerd wanneer postmodern te snel gelijkgeschakeld wordt met waarheids- en waardenrelativisme van een dode auteur die zichzelf uit het verhaal geschreven heeft. Een kernthema in het oeuvre van Februari is echter de ethiek van het lezen. Zowel in Februari´s dissertatie Een pruik van paardenhaar & over het lezen vaneen boek (2000) als ook in de roman De literaire kring (2007) staat steeds het lezen van een boek centraal. En reeds de keuze voor het lezen van een boek en/of ervoor te zorgen dat iemand anders een boek niet of juist wel te zien of te lezen krijgt, opent een perspectief op ethiek en moraal. Lezen is geen vrij spel maar altijd al een ethische bezigheid.

Wat opvalt is dat Rovers zijn essays bepaald niet doorspekt met het begrippenpaar van figuurauteur en auteursfiguur. Ongetwijfeld komt dat de leesbaarheid ten goede, maar hierdoor blijft ook de status van zijn theorie bepaald onduidelijk. Van terugkoppeling of evaluatie van het begrippenpaar auteursfiguur/ figuurauteur is geen sprake. Werkt Rovers´ onderscheid tussen figuurauteur en auteursfiguur wel altijd even goed? Meer explicatie is zeker gewenst in het geval van Februari wanneer die inderdaad gebruikt maakt van meerstemmigheid, ambivalentie, ironie, rollenspel en talloze pseudoniemen. Zijn auteursfiguur en figuurauteur dan nog wel zo goed te onderscheiden? In Een pruik met paardenhaar spreekt M. Februari èn M. Drenth von Februar. In debuutroman De zonen van het uitzicht (1989) spreekt een verteller als M. Februari, die echter steeds van voornaam wisselt: Mara, Milou, Michael, Mathias, Margaret en Mortimer. Mogelijk zijn het afsplitsingen van de auteursfiguur, of horen ze ook tot de figuurauteur die eens te kennen gaf dat haar naam in de krant, Marjolijn Februari, óók begrepen moet worden als pseudoniem. Bij de paradoxale figuur van Februari zijn mediastem en romanstem, denk ik, niet te onderscheiden, en bovendien zijn haar stemmen meer gedifferentieerd dan een tweepolig onderscheid tussen publieke persoon en romanstem rechtvaardigt. Zij is één en dezelfde en toch altijd ook in meervoud aanwezig - en precies dat imago moet doorsijpelen tot in de publieke persoonlijkheid.

De casus Februari had misschien meer complexiteit en reliëf kunnen geven aan een theoretische dichotomie die in wezen vrij klassiek en normatief blijkt te zijn. Daar waar de auteursfiguur consequent staat voor meerduidigheid en subversiviteit (=Goed), blijkt de figuurauteur (=Slecht) vooral een door media en publiek bezoedeld sujet te zijn met een tamelijk eendimensionale of een door het publiek misverstane opinie. Kan de figuurauteur niet evengoed een esthetische strategie van ontregeling volgen? En kan een auteursfiguur niet behoorlijk eendimensionaal zijn? Kan de meervoudige stem niet meeklinken vanachter het masker van de eendimensionale provocateur? Wie Maxim Februari volgt in zijn mediaoptredens, ziet iemand die tot in het veld van de openbaarheid een ontregelend spel speelt. Misschien is het onderscheid tussen literatuur en realiteit in het geval van Februari onzinnig.

Rovers blijft, dat is de ondertoon van elk essay, er vast van overtuigd dat de literaire tekst iets heiligs, zuivers, ja iets autonooms is dat een oneindig beter beeld geeft van de werkelijkheid dan de vermaledijde mediawerkelijkheid waarin wij leven. Het blijkt een productief misverstand: een zoektocht naar de auteursfiguren levert op dat Rovers figuren vindt die samen een kritisch beeld schetsen van het laatmoderne tijdperk van pornoficatie en snuff movies, consumptie en utilitaristische moraal, eroderend én terugkerend geloof, realisme en hyperrealisme. Literatuur heeft hierbinnen een eigen stem die een weerbarstige werkelijkheid openbaart.

Opvallend is dan nog dit: elk hoofdstuk kent een afbeelding van een in tapijt geweven dierenfiguur, waaronder een slang, een leguaan, een pauw. Misschien staan zij voor het raadselachtige beeld dat Rovers wil laten bestaan van de auteursfiguur in het tapijt. Het lijkt er soms op alsof hij zelf vindt dat hij eigenlijk al te veel over ze heeft gezegd, ze heeft vastgepind als figuurauteurs in zijn studie. Zo´n indekkingsmanoeuvre zien we ook in de inleiding, waarin Rovers stelt dat het eigenlijk allemaal geen wetenschap is wat hij heeft geschreven. Promoveren was vooral een excuus om zich met `briljante teksten´ bezig te kunnen houden. Wanneer de literatuurstudie niet meer naar het werk wil kijken, moet de literair auteur het zelf doen, lijkt Rovers te denken. De vraag is echter of de neerlandistiek zo vijandig staat tegenover de tekst en de auteur als Rovers doet voorkomen. De stratego-neerlandistiek is nooit de hoofdmoot geworden in de letteren en ook de tekst heeft altijd vol in de belangstelling gestaan, zoals ook de prachtige - nog onuitgegeven - dissertatie van Edwin Praat onlangs liet zien, die handelt over Gerard Reves mediastrategieën in het naoorlogse cultuurlandschap beschreven door Bourdieu. Wanneer Rovers toenadering had gezocht tot dit soort meer synthetiserende benaderingen, dan had dat de weg kunnen openen naar een meer geavanceerd model voor de hedendaagse auteur, waar Rovers´ statische model van figuurauteur en auteursfiguur wel vragen over oproept, maar geen oplossingen voor biedt.
tekst © 1989-2024 Maxim Februari
Powered by Travel-n-Traffic
X
X